n, n+3, n+4, n+6, n+10 … = meer + langere onzekerheid voor ondernemingen
Recent is de federale regering de hervorming van de belangrijkste fiscale termijnen overeengekomen. Die hervorming past in het kader van de uitvoering van het tweede actieplan tegen de fiscale en sociale fraude en is erop gericht om de termijnen aan te passen aan de complexe, internationale context waarin ondernemingen opereren, maar ook om ze af te stemmen op die van de buurlanden.
Zo werd beslist om, naast de bewaar- en bezwaartermijnen, de onderzoeks- en aanslagtermijnen op zeer ingrijpende wijze te verruimen. In essentie dreigt die verruiming meer goed dan kwaad te doen: ondernemingen zullen (nog) meer én langer in onzekerheid moeten leven, terwijl de werkdruk bij de administraties nog dreigt toe te nemen.
Van twee naar vier termijnen
De algemene regel blijft een verlengde onderzoeks- en aanslagtermijn van 3 jaar (jaar n+3) na het inkomstenjaar (jaar n) in de gevallen waarin de verschuldigde belasting hoger uitvalt dan initieel bekend was. Daaraan wordt één jaar toegevoegd (jaar n+4) wanneer sprake is van een niet- of laattijdige aangifte. De fraudetermijn van 7 jaar wordt verlengd tot 10 jaar (jaar n+10). De bezwaartermijn wordt verlengd tot 1 jaar (jaar n+1).
Tot zover is iedereen mee. Evenwel opgelet: de kennisgeving van aanwijzingen van belastingontduiking wordt geschrapt en vervangen door een kennisgeving door de fiscale administratie van haar ‘intentie’ om de verlengde termijn toe te passen voor de aanslagjaren waarvoor een fraudeonderzoek wordt opgestart, zonder dat in dat stadium de aanwijzingen van fraude moeten worden aangetoond. Er zal over moeten worden gewaakt dat die mogelijkheid niet wordt misbruikt.
Een nieuwe termijn van 6 jaar (jaar n+6) wordt geïntroduceerd voor ondernemingen die zich in een van de volgende situaties bevinden:
- bij verplichting tot indiening lokaal dossier (incl. transfer pricing)
- bij verplichting tot indiening landrapportering (country-by-country reporting)
- bij verplichting tot aanmelding van betalingen aan ‘belastingparadijzen’
- bij verzoek door de belastingplichtige tot vrijstelling/verzaking/vermindering van ingehouden roerende voorheffing op het buitenlandse inkomen op basis van een dubbelbelastingverdrag
- bij verrekening van de verschuldigde belasting met het forfaitaire gedeelte van de buitenlandse belastingen
- bij verplichting tot aanmelding grensoverschrijdende constructies (DAC 6)
- bij verplichting tot rapportering inkomsten van natuurlijke personen door platformexploitanten (DAC 7)
Ook hier opgelet: er moet over worden gewaakt dat die verlengde termijn beperkt blijft tot de elementen die de verlening verantwoorden. Het kan geen blanco cheque zijn om voor het even wat na 6 (of 10) jaar te gaan controleren, zoals bv. de auto- of restaurantkosten. Bedrijven hebben ook op dat vlak nood aan rechtszekerheid.
In eenzelfde pennentrek wordt ook een 10-jaartermijn (jaar n+10) geïntroduceerd voor de zogenaamde complexe aangifte, d.i. in de gevallen waarin sprake is van juridische constructies, van hybridemismatches en van de verplichte toepassing van de CFC-regels. Daarnaast wordt ook de bewaartermijn van boeken en bescheiden verlengd van 7 naar 10 jaar. De vraag rijst snel waarom in die gevallen de termijnen impliciet worden gelijkgestemd met die in geval van fraude.
De slinger is doorgeslagen
Het staat vast dat deze hervorming de controlebevoegdheden van de fiscale administraties aanzienlijk verruimt, maar ook de werklast voor de administraties zal toenemen nu met een ruimere periode (n+6 of n+10 versus voorheen n+3) rekening moet worden gehouden. Verder staat vast dat zowat iedere onderneming zal worden geïmpacteerd: als kleine, open economie wordt iedere Belgische onderneming per definitie aan de internationale context blootgesteld.
Er moet ook over worden gewaakt dat die verlengde termijnen geen aanleiding kunnen geven tot misbruiken, tot tragere controles en/of tot de heropening van controles met betrekking tot jaren die al een eerste keer gecontroleerd werden.
En terwijl de fiscus steeds meer tijd krijgt, geldt precies het omgekeerde voor de ondernemingen, die steeds minder tijd krijgen om hun aangiften te doen en om al hun extra complianceverplichtingen na te leven. Op straffe van zeer zware sancties.
VBO - Het vertrouwen in de fiscus is bij de ondernemingen met de jaren fors gedaald. De internationale context heeft geleid tot complexe wetgeving en tot heel wat nieuwe en zware administratieve verplichtingen. De slinger is doorgeslagen. Dat heeft in de eerste plaats een impact op de verplichtingen van de ondernemingen die nu ook langer in onzekerheid zullen moeten leven. Bonafide ondernemingen hebben geen baat bij sanctionering maar wel bij facilitering. De roep om een toegankelijke, ondersteunende overheid, die zich in eerste instantie richt op het faciliteren van compliance, was nog nooit zo groot. Een nieuwe fiscale cultuur dringt zich op. Een gedragscode inzake fiscale controle zou een eerste stap in de goede richting zijn, bij voorkeur gevolgd door een charter over de rechten (en niet enkel de plichten) van de belastingplichtigen.
Foto ©belga