Sociale partners brengen unanieme adviezen uit over re-integratie
De re-integratie van arbeidsongeschikten is een bijzonder belangrijke maatschappelijke uitdaging die onder meer samenhangt met de doelstelling van een werkzaamheidsgraad van 80%. De sociale partners hebben in unanieme adviezen van de Nationale Arbeidsraad en de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het Werk nieuwe voorstellen gedaan.
In de adviezen nr. 2288 en nr. 247 herinneren de raden aan het vrijwillige karakter van het proces van terugkeer naar het werk, de nood aan een positieve en globale aanpak van dat proces, de multidisciplinaire aard van de re-integratieplannen en het belang van samenwerking tussen alle partijen. De raden vragen om de term ‘restcapaciteiten’, die als stigmatiserend wordt ervaren, te vervangen door het meer neutrale ‘mogelijkheden’. Zodoende is er sprake van een traject waarbij de werknemer wordt tewerkgesteld volgens zijn gezondheidstoestand en mogelijkheden.
De NAR vindt dat een werkhervatting die korter is dan een derde van de wekelijkse arbeidsduur van de voltijdse werknemers duidelijk moet worden voorzien in het arbeidsrecht om in overeenstemming te zijn met de praktijk van het RIZIV (deeltijdse progressieve werkhervatting) die goede resultaten oplevert wat de terugkeer naar het werk betreft.
De NAR is eveneens voorstander van een beperking in de tijd van de neutralisatie van het gewaarborgd loon in geval van een deeltijdse progressieve werkhervatting, enerzijds om de doelstelling te behouden die werkgevers ertoe aanmoedigt een re-integratieproces aan te gaan en anderzijds om rekening te houden met de bijzondere situatie van werknemers die voor lange periodes in een systeem van deeltijdse werkhervatting kunnen zitten.
De Hoge Raad benadrukt op zijn beurt het belang van de bestaande informele trajecten waar zonder formele procedure vaak op eenvoudige en vruchtbare wijze een snelle en duurzame re-integratie van arbeidsongeschikte werknemers tot stand komt. De Raad vraagt ook een versterking van de rol van het collectief beleid. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk dat uit individuele re-integratiedossiers een probleem blijkt dat een collectieve aanpak vereist. Omgekeerd dient de werkgever ook rekening te houden met het collectief beleid inzake re-integratie bij het opstellen van een re-integratieplan. Dat vergt uiteraard een goede doorstroom van kwaliteitsvolle informatie, uiteraard met respect voor de privacy van werknemers.
De Hoge Raad is van mening dat de voorgestelde hervormingen van het re-integratietraject in de praktijk enkel hun volle potentieel kunnen realiseren mits voldoende flankerende financiële en ondersteunende maatregelen worden getroffen voor werkgevers, kmo’s in het bijzonder. Het is positief dat de arbeidsarts de arbeidsongeschikte werknemer zo snel mogelijk contacteert. De informerende rol van de arbeidsarts in een vroege fase van de arbeidsongeschiktheid kan bijdragen tot een vlotter verloop van het re-integratietraject. Van de werkgever worden duidelijk omschreven inspanningen verwacht om de mogelijkheden van aangepast of ander werk te onderzoeken. Als dat toch niet kan, wordt een ernstig onderbouwde motivering verwacht.
Het doorlopen van een traject moet duidelijkheid scheppen over de arbeidsmogelijkheden van werknemers die (tijdelijk of definitief) arbeidsongeschikt zijn voor het overeengekomen werk binnen een bepaalde werkcontext. Het concept ‘medische overmacht’ mag niet automatisch gelinkt worden aan een niet-geslaagd RIT, maar uiteraard blijft medische overmacht een mogelijkheid om het einde van een arbeidsrelatie vast te stellen. Het is niet uitgesloten dat na afloop van een RIT wordt vastgesteld dat een werknemer niet langer kan werken bij zijn werkgever omdat hij definitief ongeschikt is om het overeengekomen werk (inclusief aanpassing aan de werkpost) uit te voeren en er geen passend aangepast of ander werk voorhanden is. Medische overmacht kan worden ingeroepen t.a.v. werknemers die definitief ongeschikt zijn voor hun overeengekomen werk, ten vroegste na 9 maand arbeidsongeschiktheid. De Hoge Raad stelt daarbij dat dat niet noodzakelijk steeds over een ononderbroken periode moet gaan. Een korte poging tot werkhervatting die mislukt, zou de termijn niet opnieuw mogen laten starten.
Foto ©belga